Voor de overheid is de auto een melkkoe. Voor mening ondernemer is het een heilige koe. Behalve een noodzakelijk bedrijfsmiddel, is het vaak ook een onderdeel van het imago van de ondernemer en zijn onderneming. Niet voor niets wordt daarom veel tijd besteed aan de keuze van de auto. In deze blog wil ik er voor pleiten om eveneens genoeg tijd te besteden aan de fiscale ‘etikettering’ van de auto. Een juiste keuze kan duizenden euro’s opleveren.
De auto ‘op de zaak zetten’ lijkt voordelig omdat je dan alle kosten – afschrijving, verzekering, brandstof, etc. – aftrekbaar zijn van de winst. Als je minder dan 500 kilometer per jaar privé rijdt en je houdt dit netjes bij, dan is dat ook zo. Voor de meesten is dit echter niet van toepassing. Die moeten een percentage van de cataloguswaarde van de auto bijtellen als inkomen. Dan kan het zomaar zijn dat de werkelijke kosten lager uitkomen dan de bijtelling en komt per saldo niets ten laste van de zaak.
Dat laatste zal niet zo snel aan de orde zijn bij een 100% elektrische auto. Die heeft namelijk maar een bijtelling van 4% van de cataloguswaarde. Voor alle andere auto’s geldt vanaf 2017 een bijtelling van 22%. Dan moet je toch redelijk wat autokosten maken om de bijtelling te compenseren.
Voor nieuwe auto’s is dat veelal aan de orde door de hoge afschrijving in de eerste jaren. Maar voor auto’s waar ‘de kop af is’, blijken de kosten vaak lager dan de bijtelling en is er per saldo niets aftrekbaar. In die situaties is het voordeliger de auto privé aan te kopen. Dan mag je namelijk voor iedere zakelijke kilometer € 0,19 aftrekken van de winst. Woon-werk-verkeer geldt hierbij ook als zakelijk, dus dan kunnen de aftrekbare kilometers flink oplopen.